Uitleg weerkaarten

De weerkaarten zijn gebaseerd op het GFS-model (Global Forecast System). Dit wereldwijde weermodel draait vier keer per dag: om 00Z, 06Z, 12Z en 18Z.

De aanduiding Z of Zulu-tijd staat voor UTC. In Nederland is dat +1 uur in de winter (CET) en +2 uur in de zomer (CEST).

Onze kaarten worden elk 4 uur vernieuwd. Tijdens het laden kan het voorkomen dat nog niet alle kaarten zichtbaar zijn; deze verschijnen enkele minuten later vanzelf.

Tijden waarop de nieuwe kaarten verschijnen:
• Wintertijd (CET, UTC+1): rond 00:00 (18Z), 06:00 (00Z), 12:00 (06Z) en 18:00 (12Z) uur
• Zomertijd (CEST, UTC+2): rond 01:00 (18Z), 07:00 (00Z), 13:00 (06Z) en 19:00 (12Z) uur

De eerste kaarten zijn vaak snel beschikbaar, daarna vullen de overige stappen geleidelijk aan.

De kaarten tonen de verwachting in stappen van drie uur vooruit tot circa tien dagen. Hoe verder vooruit, hoe groter de onzekerheid.

Temperatuur op 2 meter

Wat zie je?
De verwachte luchttemperatuur op ongeveer 2 meter hoogte, de standaard meethoogte van weerstations. Dit komt het dichtst in de buurt van wat je buiten ervaart.

Zo lees je de kaart

  • Warme kleuren = hogere temperaturen; koele kleuren = lagere.
  • Lokale verschillen door zon, wind, bewolking en ligging (kust, water, hoogte, stad).
  • Steden vaak iets warmer (hitte-eiland); vlak aan zee koeler door zeewind.

Waarop gebaseerd?
GFS-veld voor 2 m-temperatuur per tijdstap.

Let op: T2m is gevoelig voor lokale effecten. Zie het als een goede benadering, geen exacte waarde voor elke straat.
Dauwpunttemperatuur

Wat zie je?
De dauwpunttemperatuur: de temperatuur waarbij de lucht verzadigd raakt en waterdamp condenseert. Het geeft goed aan hoe vochtig of droog de lucht aanvoelt.

Zo lees je de kaart

  • Dauwpunt dicht bij de luchttemperatuur ⇒ vochtig/benauwd, mistkans groter.
  • Groot verschil ⇒ droge lucht, frisser gevoel en vaak beter zicht.
  • Zomer: dauwpunt ≥ 16–18°C voelt doorgaans klam.

Waarop gebaseerd?
GFS 2 m dew point (afgeleid uit temperatuur en relatieve vochtigheid).

Temperatuur op 850 hPa (~1,5 km)

Wat zie je?
De temperatuur van de luchtmassa op circa 1.500 m hoogte (drukvlak 850 hPa). Minder beïnvloed door dag/nacht en lokale effecten.

Zo lees je de kaart

  • Winter: T850 rond/onder 0°C vergroot kans op winterse neerslag (afhankelijk van het hele profiel).
  • Zomer: T850 ≥ 15°C wijst vaak op zomerse tot lokaal tropische maxima (met zon en weinig wind).
  • Goed om warme/koude luchtstromen en fronten te herkennen.

Waarop gebaseerd?
GFS 850 hPa-temperatuurveld.

Natteboltemperatuur (Wet-bulb)

Wat zie je?
De natteboltemperatuur: de laagste temperatuur die lucht door verdamping kan bereiken. Belangrijk bij winterse grensgevallen.

Zo lees je de kaart

  • WB ≤ 0°C: vallende regen kan onderweg afkoelen en als sneeuw/ijzel eindigen, zelfs bij T2m net boven nul.
  • Handig bij situaties met +1…+3°C en toch sneeuw aan de grond.

Waarop gebaseerd?
Afgeleid uit GFS-profielen van temperatuur, vocht en druk (psychrometrie).

Hoogte 850 hPa-vlak

Wat zie je?
De hoogte (m) waarop de luchtdruk 850 hPa is. Indirecte maat voor de gemiddelde “warmte” van de kolom: warmer = hogere hoogte.

Zo lees je de kaart

  • Hogere waarden ⇒ warmere luchtmassa; lagere ⇒ koudere.
  • Samen met T850 snel beeld van advectie (aanvoer) en fronten.

Waarop gebaseerd?
GFS geopotentiële hoogte op 850 hPa.

Luchtdruk & wind (MSLP + 10 m)

Wat zie je?
Isobaren (luchtdruk op zeehoogte) gecombineerd met wind op 10 m.

Zo lees je de kaart

  • Dichte isobaren ⇒ hardere wind.
  • Rond L tegen de klok in; rond H met de klok mee (Noordelijk Halfrond).
  • Knikken/verdichtingen duiden vaak op fronten of troggen.

Waarop gebaseerd?
GFS MSLP + 10 m wind (u/v-componenten).

Luchtdruk & windstoten

Wat zie je?
De verwachte maximale windstoot per tijdvak (kortdurende pieken bovenop de gemiddelde wind).

Zo lees je de kaart

  • Belangrijk voor schade/veiligheid (takbreuk, objecten, verkeer).
  • Vaak extra hoog bij buienlijnen en aan de kust.

Waarop gebaseerd?
GFS gust-diagnostiek (mixing, convectieve bijdragen).

Totale bewolking

Wat zie je?
De totale wolkendekking in procenten (0–100%). Lage, middelbare en hoge bewolking opgeteld.

Zo lees je de kaart

  • 0–20%: vaak helder; 80–100%: grijs/gesloten.
  • Hoge sluierwolken tellen mee: 70–90% kan nog licht zonnig ogen.

Waarop gebaseerd?
GFS cloud fraction door de kolom, geaggregeerd tot totale bewolking.

Neerslag (mm per 3 uur)

Wat zie je?
De hoeveelheid regen die in het getoonde tijdvak valt (3 uur). Eenheid: mm (1 mm = 1 liter/m²).

Zo lees je de kaart

  • Vlekkerig/stroperig patroon ⇒ buien (lokale afwijkingen groot).
  • Uitgestrekte zones ⇒ frontale regen (plaats/timing vaak beter).

Waarop gebaseerd?
GFS accumulatieve neerslag (APCP) tussen twee outputtijden.

Buien zijn lastig exact te plaatsen; zie het als kans/indicatie.
Sneeuwval (cm per 3 uur)

Wat zie je?
De verwachte sneeuwhoeveelheid (mm water-equivalent of cm sneeuw, afhankelijk van de kaart).

Zo lees je de kaart

  • Afhankelijk van het temperatuurprofiel kan sneeuw onderweg deels smelten.
  • Ondergrondtemperatuur en intensiteit bepalen of het blijft liggen.

Waarop gebaseerd?
GFS neerslagtype en hoeveelheid o.b.v. de thermische kolom.

TPW + wind (totale kolom water)

Wat zie je?
Total Precipitable Water (TPW): hoeveel waterdamp de hele kolom bevat, gecombineerd met wind (aanvoer).

Zo lees je de kaart

  • Hoge TPW + trigger/lifting ⇒ potentie voor zware buien.
  • Lage TPW ⇒ droge lucht; buien sterven sneller.

Waarop gebaseerd?
GFS geïntegreerde waterdamp door de kolom + windvectoren.

CAPE & Lifted Index (onweerspotentieel)

Wat zie je?
Twee kernmaten voor onweerspotentieel en instabiliteit van de atmosfeer.

CAPE – Convective Available Potential Energy

CAPE (in J/kg) meet de stijgenergie die een luchtbel heeft t.o.v. zijn omgeving. Hoe hoger de waarde, hoe krachtiger opwaartse stromingen en buien kunnen worden.

  • < 200 – meestal weinig activiteit.
  • 200–1000 – kans op buien.
  • 1000–2500stevige onweersbuien mogelijk.
  • > 2500 – kans op zwaar onweer (mits ook vocht, trigger en schering aanwezig zijn).

LI – Lifted Index

Temperatuurverschil (°C) tussen een gestegen luchtbel en de omgeving op 500 hPa (~5,5 km). Negatief = luchtbel warmer dan omgeving ⇒ instabiel.

  • LI rond 0 of positief – stabiel, weinig buien.
  • LI −2 tot −4 – buienneiging.
  • LI ≤ −6 – zware buien mogelijk.
Belangrijk: CAPE en LI vertellen veel, maar niet alles. Voor echt onweer zijn ook vocht, een trigger (front, zeewind, trog) en windschering nodig. Hoge CAPE met weinig schering geeft vaak korte, “ploffende” buien; matige CAPE met veel schering kan leiden tot goed georganiseerde lijnen of supercells.

Waarop gebaseerd?
GFS thermodynamische profielen (temperatuur/vocht) voor CAPE en LI.

Windschering (0–6 km bulk shear)

Wat zie je?
Het verschil in windsnelheid en windrichting tussen het oppervlak en circa 6 km hoogte (0–6 km bulk shear).

Zo lees je de kaart

  • < 10–15 m/s – buien vaak kortlevend, weinig organisatie.
  • 15–20 m/s – buien kunnen lijnen vormen en langer standhouden.
  • ≥ 20–25 m/s – kans op georganiseerd zwaar onweer (buienlijnen/supercells) als CAPE/vocht aanwezig is.

Waarom belangrijk?
Schering helpt buien in leven te blijven en kan rotatie bevorderen. Samen met CAPE bepaalt het veel van de buienstructuur (hagel, windstoten).

Waarop gebaseerd?
Verschil van GFS windvectoren (vaak 10 m vs. 6 km of 0–6 km laag).

Let op: dit zijn modelberekeningen (GFS 0.25°). Ze tonen patronen en trends. Lokaal kan het altijd afwijken, vooral bij buien, sneeuw en windstoten.